Het kerkgebouw van (voorheen) de Hervormde Gemeente, de huidige Dorpskerk, dateert uit de eerste helft van de vijftiende eeuw. De toren is omstreeks 1470 gebouwd. Kort daarop verrees, parallel aan het bestaande gebouw, een tweede beuk. In de zuidelijke muur werden daartoe ronde gewelven uitgehakt. De bevolking sprak indertijd van ‘de oude’ en ‘de nieuwe’ kerk, al vormden beide delen één geheel.
Gewijd aan een heilige
Net als overal in de Nederlanden was alles in Zuidland in die tijd rooms-katholiek. Kerk en toren waren dan ook gewijd aan een heilige, Sint Bartholomeus. De inrichting was ook helemaal afgestemd op de roomse eredienst, met brede gangpaden dwars door de kerk, bedoeld voor ceremoniële rondgangen.
In 1486 kreeg de toren een bel, met het opschrift:
Berttelemeus is mijn naem,
Mijn geluidt sy Gode bequaem,
Al so verre men my hooren sal
Wil God bewaren overal.
Wouter Kaerwas maakte mij in ’t Jaar
MCCCCLXXXVI.
Uurwerk in 1759
In 1759 kreeg de toren ook een uurwerk, met vier vergulde wijzerborden. Toen in 1918 kerk en toren door brand verwoest werden, smolt ook de eeuwenoude bel. Een jaar later werd in de gerestaureerde toren een nieuwe bel gehangen. Deze kreeg hetzelfde opschrift als de oude bel, met een toevoeging:
Ik smolt door brand van 23 op 24 Juni 1918.
Arie Heers van Bergen herschiep mij in 1919.
Kerkvolk vermanen
Terug naar de tijd dat alles nog rooms-katholiek was in het dorp. Daar zou verandering in komen. Al in 1523 was het nodig het Zuidlandse kerkvolk te vermanen via allerlei regeltjes over hoe men zich diende te gedragen in de kerk, op het kerkhof, tijdens begrafenissen, tijdens processies en voorafgaand aan de mis. Die regels (met bijbehorende straffen) waren blijkbaar nodig omdat de dorpelingen het niet zo nauw meer namen met hun geloof. In ‘Zuidland, dorp uit het niet’ (1948) beschrijft S. de Hoog dat er al geruime tijd sprake was van ‘een roering en wrijving van gedachten’ omtrent de noodzakelijkheid of verplichting tot vasten en de viering van de heilige dagen. “Velen bestreden de heiligheid der Sacramenten en verzuimden de plichten, die een geloovig Katholiek nooit nalaten zal.”
Luthers stellingen
Een paar jaar eerder, op 31 oktober 1517, was het allemaal begonnen. In het Duitse Wittenberg maakte Maarten Luther op die dag in 95 stellingen bekend hoe hij de kerk wilde hervormen. Via de vele handelscontacten werden de ideeën van Luther heel snel in de Lage Landen bekend. De man die de nieuwe leer in Zuidland bracht, dat toen nog ‘Westenryk’ heette, was Willem Giele. Giele (of Michielsz) voer als beurtschipper tussen Delft en Gent en had in elke aanlegplaats vrienden en kennissen, aan wie hij de opvattingen van Luther verkondigde. Zo kwam de nieuwe leer dus ook in Zuidland, dat via de toen nog goed bevaarbare Bernisse een haven had.
Steeds meer aanhang
Hoewel heimelijk, kreeg de ketterse leer in het dorp steeds meer aanhang. Op 18 april 1529, tijdens een processie door het dorp, barstte de bom. Catelijne Bouwens, die volgens de overlevering in een huis op de Ring woonde (nu Ring 17), en Lijbe Leips weigerden te buigen voor de monstrans, de gouden of zilveren houder met hostie waaraan iedereen eerbied moest betonen. De pastoor vermaande de twee vrouwen en dwong hen te buigen. Zij bleven weigeren, wat leidde tot rumoer en hevige discussies onder de processiegangers. Ook een zekere Adriaen Cram veroorloofde zich ‘de grouwzaemste ketterijen’. Cram en de twee vrouwen werden daarna opgepakt en door de Inquisitie in Den Haag gehoord. In oktober werden zij gevonnist. Catelijne Bouwens volhardde in haar ‘dwalingen’ en werd veroordeeld tot de brandstapel. Adriaen Cram kreeg voor straf een gloeiende priem door zijn tong. Zo moest hij er levenslang aan herinnerd worden dat het niet aan de mens is om te zeggen wat hij denkt. Lijbe Leips toonde berouw en kreeg een relatief milde straf. Zij werd veroordeeld tot levenslange boetedoening; dat betekende dat zij haar leven lang moest vasten en bidden.
Nog meer slachtoffers
De schrik zat er goed in bij de dorpelingen. Toch vielen daarna nog meer slachtoffers. Bovendien vond ook een andere protestantse richting aanhangers in het dorp: de doopsgezinden of Mennonieten. Zij ‘kerkten’ in de woning van een van hen en ook zij werden vervolgd. Zo werd een onbekend gebleven Westenrijkse (Zuidlandse) vrouw, een volgelinge van Menno Simonszoon, in 1538 naar Den Haag gebracht, gevonnist en verbrand. 21 jaar later, op 19 november 1559, werden Jan Jansz. Brant en zijn zwangere vrouw Weintje Claesdr. beschuldigd van ketterij. Zij werden gevangen genomen door baljuw (bestuurder) Willem van Drenkwaard en weggevoerd naar de kerker in het Slot van Geervliet. Beiden werden veroordeeld tot de dood door verdrinking. Jan Jansz. Brant werd op 29 december van dat jaar in een zak gestopt en in de slotgracht van het kasteel van Geervliet gesmeten. De zak scheurde echter, waarop Brant de kant probeerde te bereiken. Spoedig kwam een beulsknecht met een lange stok die Brant net zolang sloeg en onder water duwde, dat de man toch verdronk. De aanwezige menigte, vooral Westenrijkers (Zuidlanders), liet zijn afkeuring luidruchtig blijken, maar het hielp niets.
Verdronken
De zwangere vrouw van Brant, Weintje Claesdr., zat op dat moment nog in de kelder van het kasteel opgesloten. Zij moest na de bevalling hetzelfde lot ondergaan. De baljuw voelde er echter weinig voor de ontstane onrust onder de bevolking nog meer aan te wakkeren. Ze bedachten dat Weintje Claesdr. een inwoner van Westenrijk (Zuidland) was en dat ze dus daar haar straf moest ondergaan. De vrouw beviel midden januari 1560 van een kind. Even ten noorden van het dorp was een diepe put, ontstaan door een doorbraak van de Gooidijk, die toen nog de brede Bornisse of Wiedele begrensde. In die put werd Weintje, in een nacht aan het einde van de maand, verdronken. Sindsdien heette die poel ‘de Onzalige’, later verbasterd tot ‘den Ozaal’. Waar haar kindje, een jongen of een meisje, gebleven is, is niet bekend.
Niet in de pas
Zuidland (of Westenryk) wilde maar niet in de pas lopen en dus werd het dorp onder speciaal toezicht van de Inquisitie geplaatst. Dat betekende dat een toezichthouder van de kerkelijke rechtbank zitting kreeg in het dorpsbestuur. Toch was de nieuwe leer niet tegen te houden. Zelfs de geestelijkheid in het dorp bleek bevattelijk. Pastoor Marcus Overwaart dreigde in 1553, dus nog voor de verdrinking van Jan Jansz. Brant en Weintje Claesdr., publiekelijk terechtgesteld te worden, omdat hij verdacht werd van het verkondigen van Luthers gedachtegoed. Op het laatste moment herriep hij zijn denkbeelden, waarna hem het leven werd geschonken.
In de decennia daarna lijkt de parochie langzamerhand tot het protestantisme te zijn overgegaan. Hoe dat precies is gegaan, is niet bekend.
Zuiverder leer
In de negentiende eeuw ontstond onder het Zuidlandse kerkvolk wederom rumoer. Landelijk werd de Nederlandse Hervormde Kerk steeds meer onder toezicht van de staat gebracht, wat haar van haar elan beroofde. Lokaal kreeg Zuidland in 1835 een gematigde predikant die in de ogen van de kerkgangers veel te weinig op had met de orthodoxe traditie. Deze predikant, Eduard Jacob van Spankeren, ‘stond’ maar liefst 45 jaar in Zuidland. Een groot deel van de gemeente snakte naar een zuiverder verkondiging van de ware leer.
Afscheiding
Daarom werden in de lente van 1886, zoals overal in Nederland, in een schuur bijeenkomsten gehouden, geleid door evangelisten van de ‘Nederlandsche Vereeniging van Vrienden der Waarheid tot handhaving van de leer en de rechten der Gereformeerde Kerk’. De evangelisten staakten hun werk echter toen in mei van dat jaar dominee Jacob Bajema werd bevestigd. Bajema was een man naar het hart van de meeste gemeenteleden. “Hij wekte de leden der gemeente, die op de hoeken der straaten en wegen hun tijd misbruikten met allerlei ijdel gepraat, op, om met hem mede te gaan naar de prediking van ’s Heeren Woord”, schrijft S. de Hoog. “En niemand weigerde dit. Daarbij was hij een vurig voorstander van de gereformeerde leer en kon geweldig toornen tegen de ‘goddelooze Synode’ met heel dien reglementenbundel.”
Kerkscheuring
Het was dus niet verwonderlijk dat Bajema in 1887, toen er landelijk een kerkscheuring ontstond, zijn kerkenraad voorstelde te breken met de synode en als gereformeerde kerk verder te gaan. Uiteindelijk ging het precies andersom. Overal in Nederland, en dus ook in Zuidland, werden de ‘dolerenden’ uit de kerk gestoten. Een rechterlijk besluit lag daaraan ten grondslag. De nieuwe gemeente kerkte eerst in een lokaal van de bewaarschool op de Ring (nu: hotel-restaurant Blessing), later in een lokaal van de christelijke school en weer later in een vlasschuur. In 1889 namen de gereformeerden een nieuw kerkgebouw in gebruik, aan de Verlorenkost, waar nu drie woningen staan.
Samen op Weg
De verschillen tussen de gereformeerden en hervormden bleven lange tijd groot, maar in de afgelopen decennia zijn ze verwaterd. Beide kerkgemeenten gingen ‘Samen op Weg’. Landelijk leidde dit in 2004 tot de vorming van de Protestantse Kerk in Nederland, waarin ook de lutherse kerken opgingen. In Zuidland ging het iets trager, maar op 1 januari 2008 gingen beide kerkgemeenten, via de vorming van de Protestantse Gemeente in wording te Zuidland, dan toch een federatie aan.
Brand door blikseminslag
Op 23 juni 1918 waren er nog geheel andere zorgen. Op die dag ging het kerkgebouw van de Hervormde Gemeente verloren door brand als gevolg van blikseminslag. Gered werden enkele stoelen, de nieuwe kerkbijbels (aangeschaft in 1915), de lezenaar van de preekstoel en van de voorlezer met twee koperen gedraaide kaarsenstandaards en de geelkoperen (messing) doopbekkenhouder. Het zilveren doopbekken, evenals het zilveren avondmaalsgerij, lagen ergens anders opgeborgen en gingen evenmin verloren. Dat gold ook voor de oude Statenbijbel van Jacob en Pieter Keur uit 1730, die op de kansel lag. Deze bijbel werd op het laatste ogenblik door ds. B.C. Koolhaas gered, waarbij hij zijn voet verstuikte. Onder leiding van H. van der Kloot Meijburg werd het gebouw gerestaureerd.
Grafstenen
Dat gold niet voor de zerken die de vloer van de kerk sierden. Die werden kapotgeslagen. Desondanks is er veel informatie over de graven en grafstenen bewaard gebleven. Die informatie is na te lezen in een apart document dat archivaris Bas Molengraaf heeft samengesteld. Gebaseerd op het boek ‘Grepen uit de geschiedenis van Zuidland’ van Johannes van Toledo (uit 1928), staan daarin talrijke wetenswaardigheden over de begrafenisgewoonten, de grafstenen en natuurlijk de mensen die in en rondom de kerk begraven werden. Aan dit gebruik, begraven in en rondom de kerk, kwam in 1828 op last van de regering een einde.
Gedeeltelijke reconstructie
Doordat alleen nog een gedeelte van de muren was blijven staan, werd de kerk eigenlijk opnieuw opgetrokken. Daarbij werd slechts een gedeeltelijke reconstructie vergeleken met de situatie van voor de brand nagestreefd. De zuiderzijbeuk werd hierbij niet gehandhaafd. Van der Kloot Meijburg was ook betrokken bij de restauraties van de kerkgebouwen in Oudenhoorn, Heenvliet en Spijkenisse.
De kerk, kerkenkamer en het orgel waren voor een te laag bedrag verzekerd, waardoor voor de herbouw een hypotheek moest worden afgesloten. Deze werd later afgelost door de landerijen van de kerk publiek te verkopen.
Interessante documenten
Meer informatie over de geschiedenis van de Dorpskerk staat beschreven in onderstaande documenten, geschreven en/of samengesteld door archivaris Bas Molengraaf. Het gaat om documenten over begraven en grafstenen, over doopvonten en over orgels.
Voor bovenstaand verhaal werd dankbaar gebruikt gemaakt van het boek ‘Zuidland, dorp uit het niet’ van S. de Hoog (1948). De foto’s zijn afkomstig van mevr. J.E. Quak en de Historische Vereniging Zuytlant. Archivaris Bas Molengraaf vulde het verhaal op een aantal punten aan en kwam met waardevolle correcties.